Les 21 van ‘De Mijnwerkers’
Locatie: De Poort, Groesbeek
Datum:  8 maart 2020
Tijd: 10.30-12.15 uur
Begeleider: Maarten

  1. Kring maken
    Zingen:
    Dag [naam], wat fijn dat jij er bent!
  2. Kaarsjes aan, stil worden
  3. Gebed
    (Uw naam is mijn genezing…oefenen)
  4. Zingen
    Wij zijn druppels zie les 16
    Liedje van vorige keer over geduld
  5. Onthechting
    “Weet dat uw ware tooi bestaat uit de liefde voor God en van uw onthechting van alles buiten Hem…”
    Tooi = versiering
  6. Verhaal
    Op een dag besloot koning Mahmud een grote rondreis door zijn koninkrijk te gaan maken. Als de koning op reis gaat, gaan er altijd een heleboel spullen mee, en mensen om daavoor te zorgen. Bewakers, bedienden, koks, dragers, verzorgers voor de dieren, ministers en nog veel meer.
    De voorbereidingen werden meteen in gang gezet en binnen een paar dagen was de schitterende stoet klaar voor vertrek. Ministers, en heel veel belangrijke personen die allen hun mooiste kleren droegen, vertrokken samen met de koning en zijn bewakers en bedienden.
    Naast de koning, helemaal vooraan in de stoet, reed zijn trouwe dienaar Ayáz. Elke avond sloeg het gezelschap zijn kamp op en de koninklijke tent werd opgezet voor de koning. Deze tent was de mooiste die iemand ooit gezien had. Hij was geweven uit zijde van de beste kwaliteit en versierd met honderden juwelen en edelstenen, die zo helder glinsterden in het lamplicht dat het licht van de maan en de sterren erbij verbleekte.
    Elke avond was het feest en de koning en zijn metgezellen zongen liederen. Elke ochtend, als de tent weer werd afgebroken, werden de juwelen verzameld en in een kist in het rijtuig van de koning gezet. Dan vervolgde de vorstelijke stoet zijn weg. De koning keek met tevredenheid uit over zijn vredige en welvarende koninkrijk, terwijl zijn gezelschap met plezier de hele dag samenreed en met elkaar praatte, en ‘s avonds feestvierde en zong.

    Op een middag kwamen de koning en zijn gevolg door een bijzonder mooi landschap. Het was zo mooi dat de koning werd overvallen door een gevoel van vrijgevigheid. Hij nam de juwelen uide kist en strooide ze langs de kant van de weg, voor zijn metgezellen. Terwijl de koning verder reed, was iedereen in grote verwarring. Ze vergaten hun plichten en probeerden, om te proberen zoveel mogelijk van de kostbare stenen bij elkaar te rapen.
    Dus alle reisgenoten van de koning waren juwelen aan het oprapen. Bijna allemaal. Alleen Ayáz deed niet mee.
    “Kijk nou naar die Ayáz”, mopperden ze tegen elkaar. “Hij is zo trots. Hij neemt zelfs niet de moeite om een paar juwelen op te rapen die de koning op de weg heeft uitgestrooid.”
    De koning zag natuurlijk ook dat Ayáz niet meedeed. Hij vroeg: “Hoe komt het, Ayáz, dat jij niet met de anderen meedoet met mijn juwelen oprapen? Zijn ze niet prachtig? Hecht je geen waarde aan iets dat van mij is geweest?”
    “O, mijn koning,” antwoordde Ayáz. “ik heb altijd waarde gehecht aan zelfs maar het kleinste dingetje wat van u is.
    Maar bij u te zijn en uw gezicht te zien is voor mij meer dan voldoende. Waarom zou ik u alleen laten om te gaan graaien naar wat u hebt weggegooid?”
    En de trouwe en standvastige Ayáz reed door naast zijn dankbare meester, altijd klaar om zijn geliefde Koning te dienen.
    7. Spelen
    Ballenroof, kousenroof.

8. Afsluiten: kring, gebedje.